6 december 2017
Langs de Kasteelstraat is er ter hoogte van de Boskapel een zijweg in oostelijke richting die, uitgezonderd voor aangelanden, verboden is voor gemotoriseerd verkeer. Het is een dreef die ooit Kapellebaan werd genoemd maar waarvan de bebouwing tot voor kort bij de Eikendreef werd gerekend, alhoewel zij van die eigenlijke straat door bosbarelen is afgesloten.
Deze dreef werd samen met andere dreven in ‘s Heerenbosch aangelegd tussen 1655 en 1660. Dat gebeurde dus kort nadat hertog Alexander de Bournonville in 1656 tot prins werd verheven en de titel van prinsdom mocht overdragen op zijn voornaamste bezit, wat toevallig zijn heerlijkheid te Buggenhout was. Vermoedelijk bracht dat geen bijzondere baten aan onze voorouders en was het veeleer om zijn prestige wat op te smukken dat de prins zijn bos liet verfraaien door de aanleg van enkele brede en rechte dreven ter vervanging van voor jagers minder comfortabele slingerwegen. Mogelijk dateren uit dezelfde periode ook de talrijke toponiemen in ‘s Heerenbosch, aangezien zij door die nieuwe dreven werden afgebakend. Dit sluit natuurlijk niet uit dat men voorheen ook behoefte had aan specifieke plaatsnamen om iets precies te kunnen lokaliseren en de bosbouw in goede banen te houden. In ieder geval, de zone die werd begrensd door deze dreef, de latere Kasteelstraat, de Branddreef en de Bareeldreef werd Nettebroeck genoemd en had een oppervlakte van 27,5 bunder of ongeveer 37 ha.
Over de betekenis van Nettebroek vonden we nog geen afdoende verklaring. Het achterhalen van de betekenis van een vroegere naam wordt vaak bemoeilijkt door het feit dat er eertijds nog geen spellingregels waren te volgen en men de namen schreef zoals men meende ze door de plaatselijke bevolking te hebben horen uitspreken. Het is dus best mogelijk dat in andere documenten voor dezelfde naam een verschillende schrijfwijze werd weerhouden. Voorlopig gaan we ervan uit dat een aanzienlijk gedeelte van Nettebroeck betrekkelijk laag en vochtig was gelegen. Vermoedelijk was het ooit een bos waarin brandnetels of ander doornig struikgewas welig opgroeiden.